Naast de tanks en en andere gepantserde voertuigen die het Duitse leger gedurende de tweede wereldoorlog in gebruik had bestonden er veel projecten die interessant zijn omdat ze dikwijls tot technische vernieuwingen geleid hebben.

Aan veel van die ontwikkelingen was in hoge mate de firma Porsche betrokken, Professor Ferdinand Porsche kwam telkens opnieuw met versassende ongewone oplossingen voor technische problemen, voorstellen die dan meestal in de praktijk wegens te grote complexiteit of te moeilijk te realiseren nooit in productie gegaan zijn.
Interessant is het de weg tot de constructie van heel zware tanks te volgen die zich al aftekende bij de ontwikkeling en bouw van de Tiger I en II die tot de prototypes van de Maus en de E 100 met een gewicht van 100 tot 200 ton voerde.
Voorstellen voor een dergelijke zware tank werden in Duitsland reeds in 1918 met het concept van de K-Wagen (150 ton) gedaan en ook andere naties volgden tussen de twee wereldoorlogen het idee van een zwaar gepantserde tank met groot kaliber geschut ter ondersteuning van de infanterie, zo was de Franse Char 2 C van 68 ton en de Russische T 100 van 56 ton in gebruik genomen.
In Duitsland zette zich daarentegen het idee van snelle massieve verbanden door, dit leidde in het begin van de oorlog tot geweldige successen behaald door deze verbanden, bij het ontwerp van de tanks was de voorkeur gegeven aan snelheid, beweeglijkheid en een goede radioverbinding ten nadele van de pantsering en de vuurkracht.
Toen in het verdere verloop van de oorlog door grotere geschutskalibers en versterkte pantsering de tanks van de verschillende partijen elkaar waardig werden vonden eensklaps de Duitse Panzer hun meester in de Russische T 34 met zijn grote beweeglijkheid, vuurkracht en pantsering.
Tegelijkertijd met de ontwikkeling van het Duitse antwoord op de T 34, de Panter, werd ook overwogen deze dreiging door zwaardere pantsering en grotere geschutskalibers tegemoet te komen, zo ontstond het idee van de rijdende bunkers die tot de bouw van de Maus en de E 100 zou voeren.
Het “Heereswaffenambt” duidde die projecten aan met de letters VK, wat stond voor Versuchskonstruktion, proefopzet, en een daar op volgend drie of vier stellig getal waarvan het eerste of de eerste twee de gewichtsklasse in ton aangaven, de laatste twee waren de opvolgende nummers binnen die gewichtsklasse.
Werden van verschillende firma's concurrerende ontwerpen ingediend werd tussen haakjes nog een letter toegevoegd die de firma aanduidde, zo was er de VK 4501 (P) en 4501 (H) voor de Tiger ontwerpen van de firma's Porsche en Henschel.
Het project Maus kreeg vanwege de geheimhouding evenwel geen dergelijk nummer toegekend.
Voor de van af 1943 door het Heereswaffenambt ontworpen voertuigen werd de afkorting E voor “Entwicklung”, ontwikkeling, in gebruik genomen gevolgd door de gewichtsklasse, bij voorbeeld E 100.
Naast deze officiële nummers gebruikten de firma's ook nog interne nummers en benamingen, zo had de firma Porsche een chronologische nummering, Porsche type 100 was de VK 3001 (P) ook al wel Leopard genoemd, type 101 de VK 4501 (P) of Tiger I (P), bij type 131 verviel het VK nummer vermits die dan als Ferdinand in serie geproduceerd werd (Sdkfz. 194), type 180 de VK 4502 of Tiger II (P) en tenslotte type 205 die bekend werd als de Panzer Maus.

VK 3001 (H) en VK 3601 (H)
In 1937 werd Henschel aangeduid een opvolger voor de Panzer IV in dezelfde gewichtsklasse te ontwerpen, daarop plande Henschel eerst de D.W. I en II (Durchbruchswagen) die vrij goed op de Panzer IV trokken, deze werd dan verder ontwikkeld tot de VK 3001 (H) waarvan vier prototypes werden gebouwd, twee in Maart 1941 en twee in Oktober van datzelfde jaar.
De twee in Maart gebouwde onderstellen werden in Augustus 1941 door de Firma Rheinmetal-Borsig verbouwd en voorzien van een 12,8 cm geschut.
De stuurinrichting van het type L 320 werd later in vereenvoudigde vorm in de Tiger I ingebouwd.
Reeds in de veldtocht tegen Frankrijk toen de Duitse Panzers tegen de zwaar gepantserde Britse en Franse infanterietanks stootten toonde zich de geringe doorslagkracht van het Duitse tankgeschut en daarom werd parallel aan de VK 3001 een tweede opdracht voor een 36 tons tank VK 3601 (H) uitgegeven.
Deze had veel onderdelen van de VK 3001 gemeenzaam maar door het laten wegvallen van de bovenste steunwielen ontstond het later zo typische onderstel dat de Panter en Tiger kenmerkte.
Als hoofdbewapening was oorspronkelijk een kanon met conische loop (Waffe 0725) voorzien, gezien Hitler het gebruik van dit wapen verbood moest het voertuig later zo gewijzigd worden dat het mogelijk werd de door Porsche voor zijn VK 451 (P) ontworpen toren er op te plaatsen omdat het wegens tijdsgebrek niet meer mogelijk was een eigen toren voor het voertuig te ontwerpen.
Zowel de VK 3001 (H) als de VK 3601 (H) werden enkel als prototype gebouwd omdat de verdere ontwikkeling ten gunste van de VK 4501 werd opgegeven, de VK 4501 (H) werd dan uiteindelijk in productie genomen als de Tiger I.
Versuchsjäger 3001
Toen de nood aan een 12,8 cm zelf bewegend kanon merkbaar werd om bunkers en de zwaar gepantserde Britse infanterietanks aan te vallen boden zich de twee in Maart gebouwde VK 3001 (H) onderstellen aan om dit te verwezenlijken.
De ombouw gebeurde door de Rheinmetall-Borsig-Werke die om het geschut te kunnen inbouwen de onderstellen naar achteren verlengde door het aanbrengen van een achtste loopwiel.
Het gevechtscompartiment was bovenaan open en kon 15 schoten transporteren, het eerste voertuig werd in Augustus 1941 geleverd en kwam in Rusland aan het front.
Slechts deze twee zijn gebouwd daar het onderstel van de Tiger beter geschikt was voor de opbouw van zware kalibers en ook de tendens naar tankafweer op kettingvoertuigen met een laag silhouet ontwikkelde.
VK 3001 (P)
Naast Henschel, Diamler-Benz en MAN ontving ook de firma Porsche een opdracht tot het ontwikellen van een voertuig in de gewichtsklasse 25 tot 30 ton, dit moest zeker een 7,5 cm/L24 KwK kunnen dragen maar indien mogelijk ook een 10,5 cm KwK.
De VK 3001 (P) was Dr. Porsche's eerste tankontwerp na de door hem in 1927 bij Daimler ontwikkelde G.T. I., op 5 September 1939 werden de eerste tekeningen door Porche's Chef-ingenieur Karl Rabe gemaakt en aansluitend werden twee prototypes gebouwd door de Nibelungenwerke/Niederdonau, deze werden echter nooit met de voorziene torens van de firma Krupp uitgerust.
Voor de aandrijving werd een nieuw principe voorgesteld, het benzine-elektrische systeem dat in de latere Porsche modellen gebruikt zal worden, de generatoren werden aangedreven door twee naast elkaar liggende door Graz-Simmering-Pauker in Wenen gebouwde 10 cilinder in V motoren met elk 210 Pk.
De testritten in de jaren 1941 en 1942 verliepen niet zonder problemen vanwege aandrijving en motoren, de ritten leverden wel waardevolle gegevens over de elektrische sturing en koppeling die in latere prototypes hun nut opbrachten.
De verdere ontwikkeling werd om dezelfde redenen als voor de Vk 3001 (h) stopgezet.









VK 4501 (P)
In het voorjaar van 1941 nog voor de kennismaking met de Russische T 34 werd in Duitsland de behoefte aan een tank met een groter kaliber en zwaardere pantsering als de Panzer IV merkbaar en werd de ontwikkeling van een 45 ton zware tank aangepakt.
Naast de firma Henschel wiens type later als de Tiger I in serie zou geproduceerd worden kreeg ook Porsche de opdracht een tank te ontwikkelen, dit voertuig werd als VK 4501 (P) aangeduid en was de Porsche uitvoering van de Tiger I.
Bij dit ontwerp werden vele onderdelen van de VK 3001 (P) aan het grotere gewicht aangepast en overgenomen, de aandrijving van het voertuig werd naar achter verlegd zodat ondanks het grote gewicht van de toren een gelijkmatige belasting van de kettingen gewaarborgd bleef.
De motoren werden opgedreven tot 320 Pk en de overbrenging verliep zo als bij de VK 3001 (P) naar het benzine-elektrische principe, deze hybride oplossing was gevoelig aan pannes wat de aanleiding was dat op 20 April 1942 het concurrerende model van Henschel gekozen werd.
Tien Porsche tanks werden in de Nibelungenwerke compleet samengebouwd en met de voorziene torens uitgerust, deze bezat een uit de 8,8 cm Flak ontwikkelde KwK met een looplengte van 4,93 meter.
De 90 andere onderstellen die reeds in serie gebouwd waren werden door de firma Alkett van een vaste bovenbouw met een 8,8 cm Pak L/71 voorzien, om de gevechtsruimte te vergroten werden de luchtgekoelde Porsche motoren vervangen door watergekoelde Maybach motoren die naar voor werden geplaatst.
Deze Panzerjäger werd naar zijn constructeur Ferdinand genoemd en was het enige door Dr. Porsche ontworpen voertuig dat aan het front ingezet werd.
De laatste van de 90 gebouwde exemplaren werd op 8 Mei 1943 uitgeleverd, de bouw die eigenlijk een noodoplossing was om de bestaande onderstellen te gebruiken was geen succes, de meeste gingen aan het oostfront en in Italië wegens hun moeilijke hanteerbaarheid en technische problemen verloren.
In September 1943 werden drie onderstellen verbouwd tot Bergepanzer Tiger (P) door de Nibelungenwerke, de motor werd naar het centrum verplaatst en het voertuig werd voorzien van een MG 34 en een kleine kraan.
Een volledig afgewerkte Tiger (P) met chassisnummer 150013 heeft in dienst gewest bij de Schwere Heeres Panzerjäger Abteilung 653 als commandovoertuig, de Panzerbefehlswagen VI (P) van Hauptmann Grillenberg aan het oostfront in de eerste helft van 1944, toren nummer 003.
VK 4502 (P)
Als in de herfst van 1942 het Heereswaffenambt een verdere ontwikkeling van de Tiger I vorderde construeerde Porsche zijn type 181, de VK 4502 (P) was gebaseerd op het onderstel van de VK 4501 (P) maar bezat een gunstigere vorm door schuin geplaatste pantserplaten en een beter gevormde toren met een 8,8 cm KwK L/71.
Geen van de twee versies, een met een vooraan en een met een achteraan geplaatste toren kwam verder dan de tekentafel, de 50 gebouwde torens werden later op het onderstel van de Henschel Tiger II gebruikt.






















Jagdtiger met Porsche onderstellen
In 1944 kreeg de Duitse industrie zo hard met een tekort aan materiaal te maken dat er ook naar eenvoudigere manieren voor de productie van tanks gezocht werd, zo werd de firma Porsche aangeduid eenvoudigere loopwerken voor de in ontwikkeling zijnde Panter en Tiger modellen te ontwerpen.
Porsche greep hier terug op zijn voor vorige modellen ontworpen wagen met twee loopwielen, deze werden buiten aan de romp op nokken bevestigd zodat de torsiebaren en de daartoe benodigde boringen in de romp vervielen, dit leverde niet alleen een grote besparing aan materiaal op maar bracht het aantal werkuren aan de romp van 340 naar 140 terug.
Tegen het einde van de oorlog waren er slechts tien Jagdtigers met dit onderstel gebouwd.


Panzerkampfwagen MAUS
De Maus, en ook plannen voor andere zeer zware tanks stammen niet zo als meestal word aangenomen uit Hitlers gigantomanie maar is eerder terug te voeren aan het bestaan van de Russische zware T 35 A,B en C, en het gerucht dat Rusland een tank van 100 ton zou plannen.
Reeds in 1941 had Krupp aangevangen met de ontwikkeling van een voertuig in die orde van grootte, talrijke studies werden gemaakt voor een tank van 100, 130, 150 en 170 ton, deze projecten zijn echter niet verder dan de tekentafel gekomen en werden “Krupp-Mammut” genoemd, vanwege de geheimhouding werd deze naam die op de grootte van de tank enige aanwijzing gaf veranderd in Maus.
Alsof de Duitse wapenindustrie nog niet genoeg overbelast was gaf Hitler op 21 Maart 1942 Porsche het bevel ook een tank van 100 ton te ontwerpen, deze werd dan Porsche-Maus genoemd.
In Mei 1942 eiste Hitler dat in de ontwikkeling van superzware tanks meer energie zou gestoken worden, een vermindering naar 70 ton vond hij onaanvaardbaar maar een verhoging tot 120 ton daarentegen draagbaar, hij was toe van mening dat een zwaardere pantsering en een sterk kanon opwogen tegen het verlies aan snelheid en beweeglijkheid.
In December 1942 hielden Dr. Porsche en Dr. Müller van Krupp een voordracht over de stand van zaken van de voorbereidingen en de mogelijke productie voor Hitler, hierbij werd een maandelijkse productie van vijf voertuigen als streefdoel gezet en de productie zou bij Krupp geschieden.
In Januari 1943 besloot Hitler na een vergelijking van de concurrerende ontwerpen van Krupp en Porsche ten gunste van de Porsche-Maus, de keuze voor een kanon viel het 12,8 cm Kwk, uiteindelijk werd dan op 1 Mei 1943 een houten model van de Maus aan Hitler voorgesteld.
Bij de bouw van het eerste prototype werd op een gewicht van 150 ton gerekend, door Hitlers verlangen naar steeds sterkere pantsering verhoogde dit gewicht zich steeds meer, uiteindelijk werd het frontpantser 240 mm dik, ter vergelijking, de Tiger II had een frontpantser van 150 mm, dit samen met nog andere wijzigingen en verbeteringen bracht de Maus uiteindelijk op een gewicht van 188 ton.
Om dit monster dat eerder op een rijdende bunker dan op een tank leek waren meerdere zware technische problemen op te lossen die Dr. Porsche en zijn team zo meesterlijk wisten te overwinnen dat de kolos wel langzaam, slechts 20 Km/hr, maar voor zijn grootte ongelooflijk wendbaar was.
De kettingen werden aangedreven naar het reeds door Porsche in de VK 3001, VK 4501 en VK 4502 gebruikte principe, een 12 cilinder in lijn Daimler-Benz motor van 1080 Pk dreef over een versnellingsbak een generator aan, deze leverde stroom voor de twee elektromotoren die op hun beurt via planeettandwielen de kettingen aandreven.
De hoofdbewapening bestond buiten het reeds genoemde 12,8 cm Kwk nog uit een coaxiaal opgesteld 7,5 cm L/44 KwK, de nabije verdediging werd door een MG 34 verzekerd terwijl aan de rugzijde van de toren nog een opening voorzien was waardoor met een MG kon geschoten worden.















































De E serie
In het begin van 1943 stelde het Heereswaffenambt een concept voor een nieuwe reeks gepantserde voertuigen voor, hier moesten de in andere voertuigen voorgekomen gebreken vermeden worden, hierbij werden ook firma's betrokken die tot dan niet bij de bouw van tanks betrokken waren maar doorgaans in staat werden geacht er aan mee te werken.
Men voorzag voor deze reeks zes basismodellen, E 5, E 10, E 25, E 50, E 75 en E 100 waarbij het cijfer de gewichtsklasse van het voertuig in ton aangaf, wel was het al van in het begin duidelijk dat deze in gewicht snel overschreden zouden worden.
Bij de ontwikkeling waren de firma's Adler, Argus, Auto-Union, Werkshütte en Klöckner-Humbolt-Deutz nauw betrokken.
De E 5 was als kleinste voertuig in de planning opgenomen en zou als verkenningsvoertuig, licht infanterie transport of op afstand bestuurd voertuig in gebruik moeten komen.
Het type E 10 dat door de firma Klöckner-Humbolt-Deutz uit Ulm (Donau) ontworpen werd was een licht voertuig voor meervoudig gebruik, enerzijds als licht gepantserde transporter voor de infanterie en anderzijds als licht Jagdpanzer, de bouw van het eerste prototype werd door het einde van de oorlog onderbroken.
De E 25 werd door de firma Adler ontworpen als verkenningsvoertuig en Jagdpanzer met een gewicht van 25 tot 28 ton, om de best mogelijke pantsering en een laag silhouet te bekomen koos men voor de kevervorm die zich bij de Hetzer als deugdelijk bewezen had.
Om het best mogelijk gebruik te kunnen maken van de binnenruimte werden “Tellerfedern” met hydraulische vering gebruikt, deze konden buiten aan het voertuig gemonteerd werden, een andere technische nieuwigheid was een dwars liggende motor die over tandwielkasten de kettingen aandreef.
Tegen het einde van de oorlog waren door de firma Alkett vijf slechts prototypes gebouwd.
In dit verband toch nog even aanhalen dat de Porsche projecten 245/1, 245/2 en 255 niets met deze serie te doen hadden, dit waren interne studies van Porsche die enkel op papier bestonden.
De ontwikkeling van de E 50 en E70 kan samen bekeken worden vermits deze veel componenten gemeen hadden, zo waren de romp, de kettingen, het koelsysteem, de benzinetanks en nog veel andere onderdelen gemeenzaam.
De hierdoor ontstane besparingen aan arbeidskracht en bedrijfskosten bedroeg ongeveer 25 %,.
Het verschil tussen beide was dat de E 50 gepland was als vervanger van de Panter terwijl de E 75 de Tigers moest opvolgen, De E50 zou lichter gepantsert zijn en uitgerust met zes baanwielen 60 Km/hr halen, de E 75 zwaarder gepantsert, over acht baanwielen beschikken en slechts 40 Km/hr halen., ook bij deze projecten zou van de Tellerfedern gebruikt worden om de gebruikelijke torsiestaven te vervangen.
Een variante van de E 75 werd als Sturmgeschütz gepland maar ook hier kwam voor alle projecten het einde van de oorlog ook het einde van het project inluiden.
Het verst gevorderd van alle voertuigen was de E 100 waarvan het concept van de firma Adler stamde, een prototype weliswaar zonder toren werd door de geallieerden in Haustenbeck bij Paderborn gevonden.


